7
mei
2020

Opeisbaarheid van een legaat, niet-bestaande uit een geldsom

Door: Marjolein Hees

Het is niet altijd duidelijk wanneer een bij testament toegekend legaat opeisbaar is. Zo komt de testamentaire bepaling ‘ik legateer af te geven binnen 1 jaar na mijn overlijden een goed’, niet-bestaande uit een geldsom maar bijvoorbeeld een onroerende zaak, in de praktijk veel voor. Voor zowel de erfgenaam die het legaat moet afgeven als diegene die recht heeft op afgifte van het legaat, de legataris, rijst al snel de vraag: wanneer moet het legaat zijn afgegeven? Meer juridisch gezegd: wanneer is het legaat opeisbaar?

Het opeisbaar-zijn van een legaat, dat is een vorderingsrecht, heeft allerlei juridische gevolgen. Zo kan nakoming worden verlangd en kan er aanspraak worden gemaakt op verzuimrente of deze kan worden aangezegd. Ook de vruchten van het gelegateerde goed komen de legataris toe vanaf het moment dat het legaat opeisbaar is. Onder ‘vruchten’ kan onder meer worden gedacht aan huurpenningen van een gelegateerde onroerende zaak in verhuurde staat. Het is dus van groot belang om vast te stellen vanaf welk moment het legaat opeisbaar is.

Recentelijk heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, zich gebogen over de vraag wanneer een legaat van enkele tientallen verhuurde garageboxen opeisbaar is geworden. Het testament van erflater bevatte de hiervoor geciteerde passage. De erfgenaam stelde zich op het standpunt dat het legaat pas 1 jaar na overlijden opeisbaar was. De erfgenaam maakte daarom ook aanspraak op de huurpenningen van de garageboxen tot het moment van afgifte van het legaat; gedurende het jaar vanaf het overlijden dus. De afgifte in casus heeft uiteindelijk plaatsgevonden nagenoeg 1 jaar na overlijden. De legataris – vertegenwoordigd door mijn kantoor – stelde zich op het standpunt dat het legaat al opeisbaar was op het moment van overlijden, en dus dat de huurpenningen al vanaf dat moment toekwamen aan de legataris. Het geldelijke belang bedroeg enkele duizenden euro’s.

De rechtbank heeft de legataris/onze cliënt bij vonnis van 5 februari 2020 in het gelijk gesteld en wel om de volgende redenen.

Het uitgangspunt is artikel 6:38 BW, nl. de opeisbaarheid per overlijdensdatum tenzij erflater ‘een tijd voor nakoming heeft bepaald’. De vraag was of dat hier het geval was. Aan de hand van de uitleg van het testament en de Parlementaire Geschiedenis heeft de rechtbank geconcludeerd dat erflater met de geciteerde zinsnede niet heeft beoogd en daarmee niet heeft bepaald dat de erfgenaam gedurende de periode van het jaar het recht heeft op de vruchten van het legaat. De termijn moet slechts worden beschouwd als een aansporingstermijn voor de erfgenaam om tot afgifte over te gaan. Daarbij past de rechtbank analoog toe de overwegingen van de Hoge Raad in zijn uitspraken uit 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC1374) en 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI7128).

De conclusie is dat de legataris direct na het overlijden niet alleen aanspraak kan maken op afgifte van het legaat, maar ook dat hij onmiddellijk recht heeft op de huurpenningen van het gelegateerde goed. Dat het legaat pas na ongeveer 1 jaar na overlijden is afgegeven, doet daar niets aan af.

Zo ziet u dat de juiste lezing van een testament juridisch vakwerk is en dat het loont om zich goed te laten adviseren.

Heeft u vragen? Neemt u dan contact op met onze erfrechtspecialisten.

Volg De Boorder Advocaten op Twitter
  • De RSS feed voor deze twitter account is niet beschikbaar op dit moment.

Volg @deBoorderAdvo op twitter.

 © 2024 De Boorder Advocaten
Webdesign: JHmedia